Door Liesbeth Feikema en Caroline Raat
De kranten staan er vol mee: de ene na de andere integriteitsschending is aan de orde van de dag. Tot een paar decennia geleden begrepen we integriteitsschendingen voornamelijk in termen van corruptie, fraude en wetsovertreding. Inmiddels valt elke vorm van grensoverschrijdend gedrag hieronder, of het nu om seksuele intimidatie gaat, discriminatie of om agressie. Integriteit is aan de orde als fundamentele waarden in het geding zijn, meer specifiek de menselijke waardigheid. Het gaat om wat we van elkaar mógen verwachten.
Goed samen-leven - en hiermee dus ook de samenleving als zodanig - vereist duidelijke normen, afspraken over wat we aanvaardbaar vinden en wat niet. Integriteitsschendingen gaan over die grens van aanvaardbaarheid heen. Een aantal van die normen is wettelijk vastgelegd in onze democratische rechtsorde, andere normen liggen vast in de vorm van gedragscodes of in ongeschreven recht. Integriteit gaat dus niet per se over een wettelijke norm, het kan ook een morele norm zijn. Veel van die normen, zoals de norm ‘goed werknemerschap’, zijn bovendien bewust open geformuleerd. Pas in de context krijgt de norm in het concrete gedrag betekenis en het is uiteindelijk aan een rechter om hierover een oordeel te vellen. Bovendien gaat het uiteindelijk om het naleven van integriteitsnormen, ook als niemand kijkt. Pas dan is integriteit een basis voor vertrouwen en dus voor goed samenleven.
Het recht is zonder moraal niet denkbaar. Zo vinden we allemaal dat aan anderen toegebrachte schade dient te worden voorkomen dan wel hersteld. Wij beschouwen hier integriteit – kortweg: het naleven van morele normen[1] – in navolging van Fuller vooral als aspiratienorm: datgene dat boven het juridisch afdwingbare uitstijgt, maar dat aan de normen ten grondslag ligt.[2] Met name in situaties waar macht en machtsongelijkheid een rol spelen, is integriteit in de laatste zin belangrijk. In een rechtsstaat verwachten we van een machthebber – of deze nu een minister is of een ambtenaar met beslissingsmacht – dat die zich niet alleen naar de letter conformeert aan de regels, maar deze vooral ziet in het licht van zijn positie en de invloed die zijn gedrag kan hebben op de ander; rechtsstatelijkheid als morele norm.
Diverse overheidsinstanties zien toe op de juridische ondergrens van integriteit: het strafrecht, maar ook andere rechtsgebieden, zoals het arbeidsrecht. Zo is het openbaar ministerie in in het leven geroepen om strafbare feiten te vervolgen en rechters die over de zaken oordelen. Ook hebben organisaties juristen en andere functionarissen in dienst die integriteitsregels, bijvoorbeeld om ondermijning, witwassen, maar ook ongewenst gedrag, bewaken.[3] Verder worden er tegenwoordig vaak externen ingeroepen in integriteitskwesties, zoals onderzoeksbureaus.
Ieder van deze rolbeoefenaren wordt geacht vrij te zijn van belangen. Het is echter de vraag of dat in de praktijk zo is: mogelijk zijn er commerciële belangen, een reputatie die moet worden hooggehouden, vriendschapsrelaties en het risico op identificatie, bijvoorbeeld met slachtoffers of juist met beklaagden. Allerlei vormen van bias interfereren met een zo zuiver mogelijke benadering van een concreet vraagstuk.[4]
Integriteit in de samenleving kan alleen worden gediend door betrokken distantie. Dit houdt in dat er enerzijds sprake moet zijn van inlevingsvermogen met de betrokkenen in kwestie, maar dat tegelijkertijd ‘onthechting’ – een bepaalde mate van afstand – noodzakelijk is. Steeds moet vanuit een onafhankelijk perspectief worden bezien wat er aan de hand is en wat de situatie vereist. Dit betekent vooral ook: zo lang mogelijk je oordeel uitstellen en twijfel inbouwen. Onthaasten dus, om los te komen van emotie, belangen en druk. Dit perspectief is temeer belangrijk voor het behoud van en vertrouwen in de democratische samenleving, waarvoor integere machtsuitoefening onontbeerlijk is.
Onafhankelijkheid heeft alleen zin als het gepaard gaat met de vereiste deskundigheid en ervaring om feiten en omstandigheden vast te kunnen stellen en zo nodig te beoordelen. Hiervoor gelden nog geen duidelijke regels, maar met professionele vorming maakt een integriteitsonderzoeker zich vaardigheden eigen, en internaliseert hij de morele normen van zijn eigen vakgebied. Wij hebben deze vastgelegd in zes waarden van onafhankelijk onderzoek . Omdat we allemaal mensen zijn, kunnen wij als beroepsuitoefenaren onze onafhankelijk onmogelijk altijd zelf met de nodige distantie beoordelen. Kritische reflectie en tegenspraak zijn daarom broodnodig. Met de Reflectiekamer Integriteit beogen we, vanuit een interdisciplinair perspectief, onszelf scherp te houden en daarmee een bijdrage te leveren aan onderzoek naar en over integriteit.
* © Liesbeth Feikema
[1] B. Musschenga, Integriteit, een conceptuele verkenning, in: R. Jeurissen en B. Musschenga, Integriteit in bedrijf, organisatie en openbaar bestuur, Van Gorcum, Assen 2002.
[2] L. Fuller, The Morality of Law New Haven: Yale U. P. 1969, zie ook: P. Selznick, The Moral Commonwealth: Social Theory and the Promise of Community, Berkeley: University of California Press, 1992.
[3] Afhankelijk van de branche wordt deze taak door accountants, rechercheurs of juristen uitgeoefend.
[4] D. Kahneman, Thinking Fast and Slow, New York: FSG 2011.